-
1 met een schok tot stilstand komen
met een schok tot stilstand komenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met een schok tot stilstand komen
-
2 met een schok wakker worden
met een schok wakker wordenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > met een schok wakker worden
-
3 zich iets met een schok realiseren
zich iets met een schok realiserenrealize with a jolt/startVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich iets met een schok realiseren
-
4 schok
1 [stoot] jolt2 [elektrische ontlading] shock3 [emotionele klap; schokkende gebeurtenis] shock♦voorbeelden:de schok was zo hevig dat … • the (force of the) impact was so great that …met een schok tot stilstand komen • jolt to a stopmet een schok wakker worden • awake with a startzich iets met een schok realiseren • realize with a jolt/starter ging een schok door de aanwezigen • a shudder went through the crowdde schok te boven komen • get over the shock -
5 schok
♦voorbeelden:een schok van verontwaardiging • un sursaut d'indignationdat gaf een harde schok • cela provoqua un choc violenter ging een schok door hem heen • il eut un soubresautmet schokken • par à-coupszonder schokken • sans secousse -
6 sursaut
sursaut [suursoo]〈m.〉1 plotselinge schok ⇒ (het) plotselinge opspringen, opschrikken2 plotselinge opleving, opflikkering ⇒ uitbarsting♦voorbeelden:se réveiller en sursaut • wakker schrikkenm -
7 botsen
1 [met een schok aankomen tegen] heurter (qc.)2 [figuurlijk] entrer en conflit (avec)♦voorbeelden:twee auto's botsten tegen elkaar • deux voitures sont entrées en collisiontegen een lantaarnpaal botsen • heurter un réverbèrekarakters die met elkaar botsen • caractères qui s'opposent -
8 en sursaut
en sursaut -
9 botsen
1 [met een schok aankomen tegen] collide (with) ⇒ bump/run into/against, 〈 voertuigen ook〉 crash/smash into/against, run foul of 〈 schepen〉2 [figuurlijk] clash (with)♦voorbeelden: -
10 jerk
n. ruk, schok, trek; zenuwtrek; lul, zak--------v. (plotseling) rukken; (plotseling) duwen; gooien, werpen; bevenjerk1[ dzjə:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 ruk ⇒ schok, trek♦voorbeelden:stop with a jerk • met een ruk stoppen————————jerk2♦voorbeelden:jerk to a halt • met een ruk stoppen→ jerk off jerk off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rukken aan ⇒ stoten, trekken aan♦voorbeelden: -
11 jump
n. sprong; aanloop; huppel; spronglengte; korte reis; plotseling opschrikken--------v. springen; opschrikken; aanloop nemen; huppelen; even wegbrengen; weggaan, vluchten; met kracht pakken; eruit latenjump1[ dzjump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:by jumps • sprongsgewijze————————jump23 opspringen ⇒ opschrikken, een schok krijgen♦voorbeelden:he jumped at him • hij sprong op hem toejump for joy • opspringen/dansen van vreugdejump to one's feet • opspringen→ jump off jump off/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jump rope • touwtje springen -
12 snap
adj. onverwacht, snel-, bliksem-, flits- (stemming, film, etc.)--------adv. onverwacht, snel, bliksemsnel--------n. klap, hap, beet; knip (met vingers, schaar)drukknoop; foto; pit, energie--------v. happen (naar), bijten; aangrijpen (kans); (ermee) ophouden; (af)breken, (af)knappen; knallen (met zweep, geweer); snauwensnap1[ snæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap5 foto♦voorbeelden:1 shut a book/lid with a snap • een boek/deksel met een klap sluiten10 put some snap into it! • een beetje meer fut!I don't care a snap for what she says • wat zij zegt kan me geen barst/lor schelen————————snap2♦voorbeelden:————————snap3〈 snapped〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 snap to it • vooruit, schiet 'ns op6 met een ruk/schok bewegen♦voorbeelden:1 (weg)grissen ⇒ grijpen, (weg)rukken♦voorbeelden:snap up • op de kop tikkensnap up a bargain • een koopje meepakken¶ 〈Amerikaans-Engels; informeel〉 snap it up • vooruit, aan de slag————————snap42 knak♦voorbeelden:1 snap went the glass • klap ging/zei het glas¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 snap! you're wearing the same dress as me • wat een toeval! je hebt dezelfde jurk aan als ik -
13 zap
n. korte tijdsperiode in microgolf oven; energie en enthousiasme; onverwachtse klap of slag; schok; pittige kwaliteit--------v. doden, neerschieten, doodschieten; verslaan; plotseling aanvallen (Slang); iets snel afmaken, snel te werk gaan; iets in een mirogolf oven opwarmen of koken; iets fotocopiëren; (Computers) hardware of media vernietigen door middel van elektriciteit; uitwissen of ergens vanaf komen (Computers); van televisiekanalen veranderen tijdens reclames, zappen met afstandsbediening; (Uitzending) een instrument gebruiken om reclames uit uitzending te wissen (bv; met een pauzeknop tijdens video-opname); een elektrische schok geven (Slang)zap1♦voorbeelden:¶ zap! • zoef!, flits!, wam!————————zap2〈 zapped〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; slang〉1 snel gaan ⇒ zoeven, racen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
14 slag
I 〈de〉1 [klap] blow ⇒ 〈 vuistslag ook〉 punch 〈 voornamelijk met betrekking tot boksen〉, 〈 met zweep ook〉 lash2 [ramp, schok] blow4 [leger] battle6 [golvende beweging] wave8 [handigheid] knack9 [kaartspel] trick10 [damspel] take, capture♦voorbeelden:1 een harde slag • a hard/heavy blowiemand een (zware) slag toebrengen • deal someone a heavy blowzonder slag of stoot • 〈 figuurlijk〉 without a struggle/any resistance8 de slag van iets te pakken krijgen • get the knack/hang of something¶ met de Franse slag iets doen • do something in a slapdash manner, give something a lick and a promiseeen slag naar iets slaan • have a shot/stab at somethingeen goede slag slaan • make a good dealaan de slag gaan • get to work, get going/crackinger zit een slag in mijn wiel • my wheel is buckledeen slag om de arm houden • refuse to commit oneself, keep one's options openhij was op slag dood • he was killed instantlyII 〈 het〉♦voorbeelden:iemand van jouw slag • someone like you -
15 culture shock
culturele schok (een schok die iemand krijgt met het wennen aan een onbekende en ongekende cultuur)culture shock -
16 lash
n. zweep; zweepslag; zweepeinde; wimper--------v. slaan; zwepen; slaan met een zweep; aanjagen; aanvallen; uitbarsten; vastbinden; verspillen (slang)lash1[ læsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zweepkoord/riem ⇒ zweepeinde3 gebeuk ⇒ het beuken/striemen/kletteren5 wimper♦voorbeelden:————————lash2→ lash out lash out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 lash (oneself/someone) into a fury • (zich/iemand) opzwepen tot woede/woedend maken -
17 Schlag
〈m.; Schlag(e)s, Schläge〉♦voorbeelden:gleich gibt, setzt es Schläge! • dadelijk vallen er klappen!keinen Schlag tun • geen klap, moer doen, geen hand uitsteken〈 informeel〉 alles auf einen Schlag tun • alles in één klap, tegelijk doen〈 figuurlijk〉 das ist ein Schlag ins Kontor • dat is een knuppel in het hoenderhok, een lelijke tegenvaller〈 informeel〉 mit einem Schlag • met één slag, in één klap6 der Schlag soll dich treffen! • val dood! -
18 opvangen
6 [tenietdoen] absorb 〈 trilling, schok〉; intercept 〈 klap〉; meet 〈 aanval, verlies〉; cushion 〈 klap, botsing〉♦voorbeelden:2 flarden van een gesprek opvangen • overhear scraps of conversation, catch a few words of a conversation3 de kinderen opvangen als ze uit school komen • take care of/look after the children after schoolhaar vrienden hebben haar goed opgevangen • her friends took good care of her4 een radiosignaal opvangen • pick up/receive a radio signal5 regenwater opvangen • catch/collect rainwater -
19 earth connection
aardverbinding (ontlading van electrisiteit in de grond,verbinding van een electrisch apparaat met een draad in de grond,een beveiligingsmiddel tegen electrische schok) -
20 bump
adv. met een klap--------interj. boem--------n. knobbel; stoot--------v. stoten; hotsen; aanbotsenbump1[ bump] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 bons ⇒ schok, stoot————————bump21 bonzen ⇒ stoten, botsen♦voorbeelden:people keep bumping into me • er lopen de hele tijd mensen tegen me op→ bump into bump into/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten tegen ⇒ botsen tegen, rammen2 af/weg/omstoten ⇒ omverbotsen/stoten♦voorbeelden:don't bump your head • stoot je hoofd niet————————bump3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Aussehen — 1. Das sieht bös aus, sagte Steffen, da hatte ihn eine Mücke auf die Nase gestochen. Holl.: Dat is een erg gat, zei meester Jan, en het was een kakhiel. (Harrebomée, I, 32.) 2. Elendiglich aussehen, ist genug gebeten. *3. A sieht aos, as wan a… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Netherlands in the Eurovision Song Contest 1992 — Eurovision Song Contest 1992 Country Netherlands National selection Selection process … Wikipedia